Rijen ijzer, met platen van staal
en tanden die witheet vloeken,
terwijl zij doorheen opengehaalde handen rijten,
smeult het vlees op dit altaar
Geïsoleerd in de diepten leven zij,
deze poppen in teer en roet,
met hun bouwvallige gedaanten
achter draad en stilzwijgen
Tussen hun gebogen rompen
klinken de hamerslagen,
in hun aangevreten vodden
sluimeren echoënde trillingen,
het nietige ruis dat vervaagt
Zij, als wezen van het ‘mens’-zijn,
als schepsels in dienst van meedogenloze honden,
blaffend en kwijlend,
slurpen van de zwarte melk,
met hun kameraden reeds
op stapels uitgeput,
neergestort in hun nalatenschap
____________________________
2014