Tongen van lood zinderen
bij de mars van kruitdoorlopen kinderen,
ze plunderen en moorden onder de
vuisten van andermans haat,
bewandelen als slaven de opgelegde maat
Met hun bijtende voetsporen
boren ze gaten,
hiaten in onschuldig vel,
scheiden ze geliefden
zonder waardig vaarwel,
te midden van deze hel
brengt spuwend vuur het laatste uur,
over dorpen en het volk
gereduceerd tot nietig as,
smeulend als een verminkt karkas
Rot en wegkwijnend in het robijnrode zand,
ligt de ader van een door wezen verscheurd land
en ik vraag me af:
‘Waar is het Westen,
dat weeral eens niets deed,
aan de waanideeën van één zogenaamde profeet?’
____________________________
2013