Rondom de afgestompte stadswanden
cirkelen de bomen en de ‘beesten’,
het glanzende gesteente aftastend,
met hun bebloede karkassen
en uitpuilende ogen
zichzelf over de valstrikken
voortslepend,
in het vuil en het lawaai kwekend,
ongewenst, ongewild,
met tussenin de muren
als stelping voor het knagend geweten
waarmee wij
deze arme creaturen
vanop verre afstand tot vlagen vervagen,
vervloekt en vervreemd door hun lot
met ons manisch stilzwijgen verstrengeld en verzegeld,
in de achtergrond kwijnend
als bruikbare objecten voor de verkoling,
voor onze verering van het hebben
______________
2021